At crossings of trade roads (over land and water) often, places were set up for (year)markets. These places were often occupied only a part of the year, but the most important ones grew out to permanent settlements and eventually complete towns. Think for example about Noviomagus, "new market", the present Nijmegen - still very strategically situated. Many houses were occupied by craftspeople who often besides that were tradespeople as well. Their houses had a combined function of living and a shop, even with an own workshop added to it. The carpenter, typically, who made furniture in his workshop, would surely have some space which he used as a present day "showroom".
Probably, the arranged trade (planned shops in buildings that is) evolved from selling at markets, hawking and peddling. The division between craft and trade used to be less clear or non existent. Trade used to be more direct, i.e. with less chains in between - quite different from today, that is.
Furniture and clothing will probably be made on order, when one could afford it.
besides this craft and trade function a very important market function in the late medieval cities was played by the nearby living farmers. A city was dependent on the surrounding countryside. Therefore, everybody from the far surroundings was obliged to sell his or her products at the nearby town first. Such tradespeople in fresh food will mostly have traded out of market stands.
Waren er in de Late Middeleeuwen in Nederland al winkels waar men kleding, meubelen, voedsel kon kopen (NL)?
Op kruisingen van handelswegen (over land en water) werden er vaak plaatsen ingericht voor (jaar)markten. Vaak werden deze plaatsen slechts een deel van het jaar bevolkt, maar de belangrijksten groeide uit tot permanente dorpjes en uiteindelijk hele steden. Denk bijvoorbeeld aan Noviomagus, “nieuwe markt”, het huidige Nijmegen – nog steeds strategisch gelegen. Veel huizen werden bewoond door ambachtslieden die daarnaast ook handelaar waren. Hun huizen hadden een gecombineerde woon- en winkelfunctie, zelfs ook een werkplaats erbij. De schrijnwerker bijvoorbeeld, die meubels maakte in zijn werkplaats had daar zeker een ruimte bij die we tegenwoordig “showroom” noemen.
Waarschijnlijk zal de gevestigde detailhandel (winkels in huizen dus) voortgekomen zijn vanuit de verkoop op markten, venters en marskramers. De duidelijke splitsing van ambacht en detailhandel zal er vroeger niet zijn geweest. Ook was de handel meer direct, met minder schakels - heel anders dan nu dus. Meubelen en kleding zullen veel op bestelling zijn gemaakt, als men het zich kon veroorloven.
De duurdere specerijen en overige producten die niet in de directe omgeving werden geproduceerd of gemaakt waren door meer vermogende beroepshandelaren naar de steden gebracht, die – tussenhandel – deze waarschijnlijk in verschillende steden tegelijk door verschillende winkeliers weer doorverkochten. Aangezien er nog geen etalageramen waren, werden de luiken van de ramen gebruikt om de waren op tentoon te stellen. Prijskaartjes waren nog niet nodig - mensen konden niet lezen.
Naast deze “ambachtshandel functie” was een zeer belangrijke marktfunctie weggelegd in de Late Middeleeuwen in de steden weggelegd voor de boeren uit de wijde omgeving. Een stad was afhankelijk van het omliggende platteland. Daarom werd iedereen verplicht zijn of haar waren éérst in de nabijgelegen stad te komen verhandelen. Dergelijke handelaren in verse levensmiddelen zullen veelal vanuit kramen gehandeld hebben.